Het begon allemaal met John Travolta. Niet die vadsige uit Pulp Fiction, maar de gestroomlijnde versie uit Grease. Ik was tien. Boven mijn bed hing een enorme poster van de man die mij mijn eerste kus zou gaan geven. Ik was ervan overtuigd dat hij Olivia meteen zou dumpen als hij mij ook in zo’n satijnen stretchbroek zou zien. Die van mij was overigens koningsblauw want toen ik er van mijn moeder eindelijk één mocht kopen, waren de coole zwarte allang uitverkocht.
Na het uitdoven van de hype – toen heette dat nog een rage – werd Travolta ingeruild voor andere idolen. Onbereikbaarheid was mijn criterium, maar mocht ik mijn helden ooit in het echt ontmoeten, dan zouden ook zij de pure schoonheid achter mijn brillenglazen en geteisterde puberhuid zien. Serieel monogaam fantaseerde ik tal van gezamenlijke toekomsten bij elkaar.
Toen ik ouder werd richtten mijn obsessies zich op andere gebieden: muziek, hardlopen en het eindeloos fantaseren over de levens van anderen. Om die laatste reden ben ik waarschijnlijk schrijver geworden. Een gezonde manier om een obsessie in banen te leiden.
De Eindhovenaar die vier jaar lang vanaf de toog naar een Tilburgse barvrouw staarde en haar honderden onbeantwoorde mailtjes stuurde, had vermoedelijk niet zo’n uitlaatklep. Hij geloofde oprecht dat ze ooit in zou zien dat hij de beste partner voor haar was. Uiteindelijk stuurde de fanatieke wapenverzamelaar haar een duur klassiek pistool. Als afscheidscadeau, zei hij. Pas toen deed ze aangifte. Terecht natuurlijk. Zo’n cadeau is doodeng. En buitengewoon onhandig gekozen bovendien. Maar het tragische is wel dat haar stalker op dat moment voor het eerst in die vier jaar tijd enig realiteitsbesef toonde.
Column Ingrid Oonincx voor het Brabants Dagblad van 13 augustus 2015