Toen ik van school ging, moest er brood op de plank komen. Omdat de vaste banen in die tijd niet voor het oprapen lagen, meldde ik me aan bij een uitzendbureau. Zodoende belandde ik achter de balie van het conservatorium, verwerkte ik nota’s voor een ziekenfonds, typte ik psychologische rapporten voor een arbeidsbemiddelingsbureau en stond ik aan de lopende band in een fabriek. Geen droombanen, maar mijn hond had nu eenmaal brokken nodig.
In die fabriek deden ze iets met kartonnen dozen. Het kwam erop neer dat ik een doos van de lopende band moest pakken, hem moest vouwen om hem daarna in een grotere doos te leggen. Dezelfde beweging, de hele dag door. Tijd om aan iets anders te denken was er niet, want juist dan ging het fout.
Het vaste personeel had een veel hogere productie dan ik. Bovendien raakte ik regelmatig verstrikt in de opstropende dozen waarna de band met de noodstop stil gezet moest worden. Ik deed net of ik het gegrinnik achter mijn rug niet hoorde. Toch bleven mijn collega’s aardig voor me. In perfecte harmonie aten we onze meegebrachte boterhammen op.
Na een helse week met spierpijn, rugklachten en een dramatisch productierendement, stopte ik ermee. Het vaste personeel zwaaide me vriendelijk uit. Ineens besefte ik dat mijn geklungel hen een goed gevoel over zichzelf gaf. Of minstens een verzetje in de monotonie van het fabrieksleven.
Voor het saaie fabriekswerk levert het Veghelse uitzendbureau Hobij sinds kort robots aan bedrijven in plaats van mensen. Wat een armoede voor het vaste personeel. Nooit meer klungelige uitzendkrachten om uit te lachen, maar zielloze robots die beter zijn dan zij. Maar waarschijnlijk zijn ze zelf ook al vervangen. Het is vooruitgang, maar ten koste van wie?
Colum Ingrid Oonincx, Brabants Dagblad donderdag 7 april 2016.