Het had weinig gescheeld of ik had de jaarwisseling met man, kinderen en hond doorgebracht op de vluchtstrook van de snelweg tussen Amiens en Rouen. Onderweg naar ons vakantiehuis kregen we panne. ‘Hoe en Wat in het Frans’ lag nog thuis op tafel en de man van de praatpaal verbrak de verbinding omdat hij ons gestamel niet begreep. We belden de gendarmerie maar de agent die ons te woord stond had 2,5 uur later nog steeds geen sleepwagen gestuurd. Intussen was het donker geworden, vroor het 5 graden en scheurden de Franse feestneuzen rakelings langs op weg naar hun vrolijke bestemmingen.
De accu van de telefoon raakte leeg. Gelukkig had de andere telefoon nog een beetje vermogen. We werden melig, dat overkomt ons wel vaker in penibele situaties. Misschien was het een gevalletje ‘C’est le ton qui fait la musique’, want ineens kregen we een kordate dame aan de lijn die binnen dertig minuten een dépanneur op ons afstuurde.
Na het ondertekenen van onbegrijpelijke overeenkomsten en het pinnen van vele euro’s konden we met een te kleine, volgepropte huurauto doorrijden naar ons vakantiehuis op een afgelegen landgoed in Normandië. Ons stulpje was door alle kieren en gaten niet warmer te stoken dan een graad of tien, de verf bladderde van de muren, maar we waanden ons als god in Frankrijk. Soms heb je een beetje pech nodig om te waarderen wat je hebt.
De volgende dag las ik over de jaarwisseling thuis. Vuurwerkellende, vechtpartijen, inbraken en ongelukken. Op het Franse platteland gebeurde helemaal niets. Meneer Oonincx droomde al van een Normandisch opknappertje, maar zijn nieuwjaarsroes verdween toen de torenhoge rekening van de Franse garage kwam. Voorlopig zijn we blut. Volgende week weer een column uit Brabant.
Column Ingrid Oonincx voor het Brabants Dagblad, 5 januari 2017